Wat betekent eigenlijk “het niets”? Bestaat dat wel? Het is opmerkelijk helder in mijn hoofd en ik begin de vraagstelling logisch te beredeneren. Stel dat ik een steen neem en deze steen halveer. De ene helft gooi ik weg en de andere helft houd ik over. Dan heb ik nog steeds een stuk steen in mijn handen. Stel eens dat ik de steen oneindig vaak achter elkaar halveer en elke keer een helft behoud en de andere helft wegdoe. Volgens mijn redenering heb ik na het oneindige halveren nog altijd iets over, want de helft van iets kan niet niets zijn. Hoe klein het deeltje steen ook is, het wordt nooit nul. Dat betekent volgens mij dat er ooit iets moet zijn geweest, waaruit de wereld met al het leven is ontstaan. Anders was er niets geweest. Er kan volgens mij niet iets ontstaan vanuit het niets, tenzij je in het scheppingsverhaal gelooft. Maar ook daar was er iets, namelijk God. Dat betekent dus dat wij voortkomen vanuit een iets, wat dat ook is. Ik ben tevreden met deze logische redenering en ben benieuwd wat Renard daar morgen op weet te zeggen. Zachtjes schud ik neuriënd mijn hoofd heen en weer, terwijl ik door het kleine raam naar buiten kijk. Deze tik heb ik overgehouden uit mijn jeugd. Het was mijn manier om in slaap te vallen. Als ik alleen ben, doe ik het nog geregeld. Het moet beaamd worden dat het vandaag een bijzondere dag was; ik heb een onderzoeksreis aangeboden gekregen, maar ik ben er nog niet helemaal uit of ik op het verzoek van Renard in moet gaan. Aan de ene kant trekt een reis naar de Verenigde Staten me sterk aan, maar aan de andere kant begrijp ik nog steeds niet wat Renard precies van me wil. En de vraag over het ontstaan van het alles uit het iets of uit het niets heeft zijn intenties niet veel duidelijker gemaakt. Met de overtuiging dat ik morgen het antwoord op de vraag van Renard weet, val ik in een diepe slaap; gelukkig dit maal zonder de hulp van mijn slaapvriendjes. Ik droom heel helder.
Op een regenachtige herfstochtend ben ik om half zes klaarwakker. Hoewel het buiten nog donker is, sta ik op en loop naar de badkamer. Aan het mooie moderne sanitair is te zien dat ik maatschappelijk geslaagd ben. Ik kijk in de spiegel en schrik van het vermoeide gezicht dat me aanstaart. Het jarenlange zwoegen heeft mijn gezicht getekend en de vermoeidheid is ervan af te lezen. Terwijl ik in de badkamer ben, hoor ik de brievenbus klepperen. Vreemd, de ochtendkrant heb ik een half jaar geleden al opgezegd. In mijn ochtendjas loop ik naar de brievenbus buiten en daar vind ik een dubbelgevouwen wit brieije. Ik vouw het nieuwsgierig open en lees dat om exact zes uur in de ochtend een bus mij thuis komt ophalen. Ik loop naar binnen en in de gang zie ik op de klok dat het een paar minuten voor zes uur is. Ik ren naar bedrijfsruimte utrecht boven en kleed me snel aan. Als ik weer beneden kom, staat er inderdaad een zwart geblindeerd busje met een ronkende motor op straat te wachten. Ik open de voordeur, maar twijfel. De chauffeur met zwarte pet wenkt me. Ik stap in de zwarte bus met allemaal voor mij onbekende mensen. Niemand zegt wat en ze staren me uitdrukkingsloos aan. De bus trekt ronkend op en zonder ook maar één keer te stoppen, rijden we de stad uit het platteland op. In de ochtendschemering kijk ik naar het mistroostige landschap in de ochtendnevel. Ik sukkel in de hobbelige bus weg. In mijn slaap ontmoet ik mijn twintigjarige ik, jong en gretig, zoals ik destijds was.